Vlucht

1940


Op pinksterdag 12 mei 1940 werd het spooremplacement gebombardeerd. Daags daarop werd het station gesloten en iedereen vertrok. Op de vraag aan stationschef Van Deenen wat ons te doen stond, bleef hij het antwoord schuldig. Victor Quick en ik reden per fiets naar Kalmthout. Wij hadden vernomen dat stationschef De Geyter nog in dienst was en in contact stond met de inspectie. Wij moesten ons melden in Antwerpen Centraal. Daar werd ik aangeduid voor Antwerpen -Zuid. Bij familie vond ik logement.


's Anderdaags weigerde de chef van Antwerpen-Zuid mij te aanvaarden, heel het personeel stond op het punt met een extra trein te vertrekken naar Gent. Als ik wou mocht ik met de fiets volgen. Dat deed ik en bij de dominicanen (waar mijn zoon Henri was ingetreden) kreeg ik een cel om te overnachten, met als bed een paar planken met daarop een strozak. Bij een nachtelijk luchtalarm schrok ik zo erg, dat ik met strozak en al op de grond donderde. Daar alles potdicht verduisterd was, bleef ik zo maar liggen tot de ochtend.

Woensdag 15 mei kreeg ik in Gent nog een voorschot van 200 F op mijn loon, en kreeg opdracht om per fiets naar Beernem te vertrekken. Langs het kanaal ontmoette ik PTT ploegbaas De Keukelare die in Oostkamp bij zijn familie logeerde. In Beernem aangekomen was er hoegenaamd geen gelegenheid om te overnachten daar het dorp over­rompeld was door vluchtelingen en militairen.

Vriend De Keukelare nam mij mee naar zijn familie in Oostkamp waar ik de nacht kon doorbrengen.

's Anderendaags terug in Beernem vond ik collega's Frans Willems en Flor Jespers, die in het bejaardentehuis te Oedelem een onderkomen hadden gevonden. De 17e werden we door directeur Adriaens ingelijfd bij groep Hasselt, en moesten naar Ieper, waar we logies zouden vinden bij de kapucijnen. Daar zat het ook al stampvol. Nog altijd per fiets reden we door naar Vlamertinge, waar familie van onze veldwachter Brysbaert woonde. We werden er hartelijk ontvangen, en mochten daar overnachten.

De volgende dag naar Westouter aan de Franse grens, die echter gesloten bleef tot dinsdag 21 mei, waarop we te Hazebrouck belandden. Daar heerste een ongelooflijke verwarring ten gevolge van de bombardementen en beschietingen. Mijn beide kameraden waren nog dienstplichtig en dienden zich in Rouen, een 200 km. verder, aan te melden. Als vijftigjarige mocht ik terug naar België. Samen uit samen thuis, was onze leuze. Onderweg werden wij vanuit de lucht gemitrailleerd, gelukkig zonder erg.

't Eerste dorp waar wij aankwamen was Bomi, waar wij in een oude herberg, tevens postkantoor, wat wilden gebruiken en overnachten. Van de bejaarde bazin kregen we slechts verwijten naar ons hoofd en zij weigerde ons zelfs een glas wijn te verkopen. Wij spraken Vlaams en zij verweet ons Duitsers te zijn. In de volgende herberg werden wij goed ontvangen. Mits betaling kregen we eten en drinken en mochten op de zolder in 't stro slapen.

Donderdag verder in de richting Abbeville doch we raakten niet verder dan Aire. Een veldwachter stuurde ons terug: alle bruggen waren door de stuka's getroffen. Nu ging de tocht via St-Omer naar Calais. Onderweg troffen we de volgende mannen van Essen aan: Gerard Hoppenbrouwers, Louis Noppe, Leon Quick, Sooi Willeme, Karel Lodewijckx, Corneel Akkermans en Jos Van Ginderen. Zij wilden naar Engeland. Maar op dat ogenblik waren de Engelse troepen volop aan het inschepen. Er was geen mogelijkheid met de fiets in de stad te geraken. Ik stelde voor te voet op verkenning te gaan naar het Belgisch consulaat. Dat vond ik gesloten, de consul was al vertrokken. We hielden krijgsraad en besloten naar België terug te keren. Op een oude hoeve overnachtten we.

Vrijdag 24 mei op weg naar Gravelines troffen we Albert Peters aan. Terwijl we daar uren stonden te wachten voor de opgehaalde kanaalbrug vuurden Duitse en Engelse kanonnen over onze hoofden. Het wachten beu besloten we achteruit te trekken. We mochten in een schuur blijven slapen. De zaterdagmorgen zagen we de eerste vijand in levende lijve. De Duitse verkenner was zeer vriendelijk en stuurde ons terug. Op Gods genade reden we tot Ste-Marie-Kercque waar we ons eindelijk weer konden bevoorraden, wij hadden drie dagen niets gegeten! Wel zaten we in een artillerieduel en mochten het dorp niet verlaten eer Duinkerken was gevallen. Daar verbleef eveneens de schrijver August Van Cauwelaert, broer van de politicus Frans, ook een van de '1kraaiende hanen" van de Vlaamse Beweging.

Op 28 mei capituleerde het Belgisch leger. Maandag 3 juni kregen we kans om via het pasbureel van Ruminghem naar België te vertrekken. Als oudste ontving ik een paspoort voor heet onze groep. Te volgen weg Cassel, leper, Roeselare, Tielt, Deinze, Gent, Antwerpen. Rond 17 uur vertrokken we. Overal vluchtelingen, Franse krijgsgevangenen, vernield of achtergelaten oorlogsmaterieel. Door Casset trekken was een ware heksentoer. Tussen bergen puin, over stukgeschoten telefoonpalen en draden moesten we klauteren met de fiets op de rug. De Duitse troepen waren er pas een paar uur tevoren binnengerukt. 's Avonds laat raakten we nog in Vlamertinge op ons oud adres. 's Anderendaags om 6 op weg naar Essen, waar we doodvermoeid maar onbeschrijflijk blij rond 21 uur aankwamen.. Terug thuis, gezond en wel, niet om te geloven!


Dochters van Jan Meeusen, links Octavie, Renée en Maddy, foto rechts Maddy